Home
Alphen
Agenda
Fotoalbums
Links
Nieuwsarchief
Wat is WHAM
Onze collectie
Nieuwsbrieven
WHAM winkel
Wordt donateur
Contact WHAM
Ansichtkaarten
Archeologie
Bedrijvigheid
Bestuur
Bidprentjes
Brand
Criminaliteit
Gebouwen
Genealogie
Gezondheid
Luchtfoto's
Maas
Mooi Alphen
Muziek
Natuur
Onderwijs
Ontmoetingen
Oorlog
Ouwe kranten
Prinsengalerij
Publicaties
Religie
Signalement
Straatnamen
Verenigingen
Video's
Watersnood
Zoekplaatjes
Nieuw op de site
Zoeken op de site
Contact site
|
|
|
In 1985 verscheen in de Union, van de hand van Piet van Hoogstraten (1901-1992), een aantal verhalen over zijn herinneringen aan de lagere schooljaren.
Deze verhalen zijn hier en daar gecorrigeerd door WHAM en verder hebben wij wat afbeeldingen toegevoegd.
Hieronder het tweede deel van dit verhaal
|
Derde en vierde klas (1908-1910) |
We zijn aangeland in de derde klas. In dat lokaal zaten twee klassen. De derde en de vierde klas, met één onderwijzer. Daar begonnen we rekenen te leren, dat bestond uit optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen. Of de vermenigvuldigingssom goed was, kon je met de deelsom controleren.
|
De onderwijzer had een bepaalde wijze van tellen leren. Wij kregen van hem de opdracht om bij de cafés waar de asbakken werden uitgebracht de luciferpinnekes op te zoeken. We moesten alleen die lucifers meebrengen die maar even gebrand hadden. Hij maakte er bosjes van vijf, tien, vijftien, twintig en vijfentwintig van en daarmee leerde hij ons tellen.
Het materiaal dat hij gebruikte was dus geen zware geldelijke last voor het onderwijs.
|
|
Ik denk dat de cijfers nogal slecht geschreven werden, want wij moesten eens een hele schooldag het cijfer vier schrijven met de pen in het schrift. In de vierde klas kregen we namelijk een schrift, en als het vol was mochten wij het mee naar huis nemen. Maar het duurde gewoonlijk wel drie maanden eer het vol was. De lei werd nog steeds het meeste gebruikt.
|
|
Ook in dat lokaal hingen allemaal platen aan de muur met voorstellingen. Daar waren dan de lessen van het schoolboekje op gemaakt. Ik kan er nog wel enkele noemen.
Bij den boer met den dorsvlegel aan het dorsen.
Brand bij boer Janssen.
Den deserteur werd door de veldwachter vastgezet, enz. |
Ik herinner me ook een les over een schipper:
Een frisse noordoostenwind vulde de zeilen van Vrouw Antje, de tjalk van schipper van Bergen, welke bij ebbe de haven van Bergen op Zoom had verlaten om met gunstige wind en stroom zo spoedig mogelijk het kanaal van Zuid-Beveland te kunnen bereiken. Reeds kwam de toren van Yerseke in het zicht. Piet de knecht stond aan het roer. De schipper zelf hield een oog in het zeil, vierde de fok nog wat, keek eens naar de wimpel en riep naar achter: "hé Piet zet die schuit nog een beetje naar wal". Pas evenwel had de schuit de nieuwe richting aangenomen, of boem. "Wat is dat?", riep de vrouw uit de kajuit. "Ik weet het niet", antwoordde van Bergen.
|
"Ik moet eerst naar beneden." De schuit had gestoten, boog plotseling over doch ging weer bedaard haar weg.
De schipper was in het ruim gegaan en vond daar een paar planken ingedrukt, terwijl het water met straaltjes het ruim in spoot. Hij stak even het hoofd boven het luik en riep: "Geen gevaar Antje. Er zijn enige lekken, die we wel gauw zullen stoppen."
"In Yerseke zullen wij wel naar de werf gaan om het verder te repareren. Ga jij aan het roer, en laat Piet de knecht bij mij komen."
|
|
Toen hij weer bovenkwam zei hij tegen Antje: "We zijn waarschijnlijk op de plaats waar vroeger Reimerswaal gelegen heeft. Het was een vissersstadje, dat door de zee verzwolgen is en daar heeft de schuit op de overblijfselen gestoten, die nog onder water zitten. Het telde ongeveer tweeduizend inwoners".
Zo stond er dan in de schoolboeken bij een plaat een verhaal geschreven.
Voor de geboorte van prinses Juliana, later koningin, hebben wij veel Nederlandse liedjes geleerd. Die werden gezongen toen zij op 30 april 1909 geboren is. O.a. Wien Nederlands bloed door de aderen vloeit, het Wilhelmus van Nassouwe, de zilveren vloot van Piet Hein en Bescherm o God, bewaar de grond, waarop onzen adem gaat. De plek waar onze wieg op stond, wellicht ons sterfuur slaat.
Bij de geboorte van Prinses Juliana liep heel de Alphense bevolking naar het gemeentehuis in Maasbommel, want daar werd het grote gebeuren beleefd. De muzikanten van de harmonie zaten op wagens. De schoolkinderen allemaal er achteraan. In de scholen werden de kinderen onthaald op chocolade en krentenbollen, maar de chocolade was ook maar gemaakt van ondermelk, dat was de melk waar de boter al afgenomen was, en de krenten in de bollen kon men ook wel tellen.
Het naar school gaan was vroeger heel wat anders dan tegenwoordig. Wij moesten allemaal lopen naar school op klompen. Toch waren we allemaal om negen uur present.
De kinderen van de Schans en Moordhuizen moesten
's morgens en 's middags een uur |
|
lopen en toch op tijd zijn. In de winter bleven zij, als het heel slecht weer was op school. Dan brachten ze boterhammen mee naar school. Het kon in de winter soms heel slecht weer zijn als er sneeuw lag. Ik heb de onderwijzer vaak de sneeuw uit de klompen zien kloppen en als dan de kousen ook helemaal nat waren, moest alles bij de kachel gedroogd worden. |
De wegen vrij maken van sneeuw was er toen nog niet bij en al het verkeer moest over de dijk, want als er sneeuw lag kon men helemaal niet door de straat. Als het niet vroor was de straat een en al modder en bij veel nat weer liep de straat nog wel eens over. Dan stond er water op straat waar nu al die huizen staan (Greffelingsestraat, Schutstraat, Filipsstraat). Daar was de straat nog heel laag, dat noemde men vroeger de Dammes. In de winter was daar ook de ijsbaan.
Met dat naar school lopen moest men dikwijls een paar nieuwe klompen hebben. In de winterdag had bijna iedereen twee paar klompen, jong en oud. Dat waren de zondagse en werkendagse klompen. De zondagse klompen werden uitsluitend gebruikt om zondags aan te trekken. Ze werden met kalk en zand geschuurd en waren dan zo wit als krijt.
De notabelen die voor in de kerk zaten, hadden meestal wel schoenen aan, anders zou het een geweldig gestommel gegeven hebben tijdens de kerkdienst. Van Allerheiligen, 1 november, tot Pasen werden de klompen gedragen. Er was toen ook een versje:
|
|
Pasen vroeg of Pasen laat,
met Pasen komen de schoenen op straat.
De schoolgaande kinderen moesten om de zes weken een paar nieuwe klompen hebben. In de winterdag werd op grote schaal klompen gelapt. Dat gebeurde nog met het leer van oude schoenen en oud paardentuig dat niet meer gebruikt kon worden. Op de markt in Oss waren klomppinnen te koop. Daar stond zelfs een kraam met afval leer van de schoenmakerijen, het kostte een kwartje de kilo. |
In Alphen waren twee klompenmakers. Eén ervan woonde op Greffelen, dat was Aart de klompenmaker. De ander was Jan, die woonde aan het Hoekeind. Jan maakte meestal de zondagse klompen, fijn afgewerkt. Aart zag het zo nauw niet. Hij had er wel een goede voetopening in, maar hij liet er veel hout aan zitten. Ze werden meestal aarden blokken genoemd en men kon er goed op lopen. Kleine klompen kostten 7 stuivers en grote klompen 12 stuivers.
|
|