Wie kan over zijn jeugd schrijven zonder een moment stil te staan bij het hoge schip van onze parochiekerk waar je bijna dagelijks naar toe ging.
Iedere morgen om zeven uur naar de kerk was een vanzelfsprekend gebeuren in een tijd dat de klokken, van de stompe toren, met een zekere wellust geluid werden en de geelwitte wimpels even vertrouwd waren als de oranje sjerpen op Koninginnedag.
En wat konden we zingen in die tijd. Aan het einde van een communiefeest, in het plechtige sluitingslof op het feest van St. Lambertus of aan het slot van het veertigurengebed daverde het langs de gewelven: 'Laat ons op blijde wijze aan het einde van dit feest...'. Meester van Oorsouw trok alle registers van het grote pijporgel open.
Het geloof mocht dan wel in kracht en intensiteit verschillen, maar het stond niet ter discussie. Je moest het eens wagen. De tijd van onze jeugd was een tijd zonder vraagtekens. Zelfs de lauwe en onverschilligen werden door al die zichtbaar en hoorbaar gemaakte vroomheid, of wat daar voor doorging, wakker geschud.
Ze stonden, lagen of leunden achter in de kerk tegen de muren en altijd gesloten middendeuren. Ze vermaakten zich met het uitwisselen van de laatste Alphense nieuwtjes of het sissend vertellen van de laatste mop.
Slechts één keer tijdens de mis kwam er beweging in die naamloze schare. De ruggen kromden zich moeizaam. Dan werd het opeens doodstil. Na de opheffing van de kelk, bij het schallen van de altaarbellen, kuchte, hoestte en rochelde katholiek Alphen de plechtige stilte weg. Men was weer onder elkaar.
Als de parochianen van St. Lambertus als één man naar voren stormden om te communiceren, schuiven de eersten al geruisloos naar buiten.
De kerk van die tijd was het dierbaarst in de stille uurtjes. De wierook hing ijl in de gangen en zijbeuken. Pastoor Peters verplaatste wat bloemen en bracht de ampullen naar de sacristie.
Steeds was er wel iemand bezig met het bidden van de kruisweg. Ook in de Mariakapel was altijd wel iemand aanwezig die de hulp van de hemel nodig had. En wat was het er stil, je hoorde de kaarsen knetteren en af en dan een stuk was in de druipbak vallen.
Ik denk terug aan die lange pauze onder de Hoogmis voordat de priester de prefatie inzette. En dan het grote moment van de consecratie, als je alleen het klikken van de kettingen hoorde, waaraan het wierookvat hing.
De misdienaar had een vaste hand nodig om plechtig te kunnen wieroken en een heel oud geloof om het te verstaan.
Wie van de ouderen zal zich niet herinneren de plechtigheden op de morgen van Witte Donderdag. De overbrenging van het Allerheiligste naar het H. Graf.
Als na het Gloria de klokken en het orgel zwegen, daalden de koorzangers af en begaven zich naar het hoogaltaar om de plechtige processie vooraf te gaan.
De koorzangers: Jan Brouwers, Aai Hol, Johan van Jan de Leeuw, Meester Sas en Meester van Oorsouw hadden zich in hun beste pak gestoken om deze hoogheilige plechtigheid luister bij te zetten.
Wat hadden we een eenvoudig mooi geloof. Het pastoraat van pastoor Peters is getekend met een bijna roekeloze eenvoud. Pastoor Peters heeft als weinigen begrepen dat de kerk een abstractie blijft als haar bedienaren geen deel hebben aan het doodgewone alledaagse leven van de mensen.
Welnu, toeschouwer is Peters nooit geweest. Hij was één met zijn mensen en deelde hun zorgen. Hij kende de grootte van hun veestapel, hun rijkdom en hun armoede.
Hij was realist genoeg om te beseffen dat zijn boeren meer geïnteresseerd waren in de prijs van hun tarwe of bieten dan in de tekst van het zondagse evangelie. Hij was daarbij niet eenkennig; zelfs met de goddeloze figuren trok hij op.
Dit alles is voorbij. Geen schoolmis meer op het lesrooster. De wierook is schaars en bijna opgebrand. De lauwe en onverschilligen en zoveel anderen die van goede wil zijn, komen niet meer.
De lamp van de kerk van mijn jeugd is uitgewaaid.
Het tocht er aan alle kanten.
|