Pastoor Wilhelmus Gerardus Peters, van 11 april 1924 tot 21 februari 1947 pastoor van Alphen (gld).
Het laatste jaar hebben we meermalen de naam laten vallen van pastoor W.G. Peters. De hardnekkigheid waarmee die naam ook na zijn dood bleef circuleren en vooral de sfeer van die verhalen waarin zijn naam wordt genoemd, zijn aanleiding om eens wat dieper in te gaan op het leven en werken van deze priester in Alphen.
Het mag dan zo zijn dat de gelovigen uit Alphen met veel waardering over hem spreken, toch geloof ik dat hij veel groter was dan ze hebben gezien. En dat is hun graag vergeven, want ook in Den Bosch hebben ze het licht van deze rasechte Brabander niet opgemerkt. Hoe is het anders te verklaren dat deze eminente priester, begaafd met een buitengewoon verstand, zijn jaren heeft gesleten in de kleinste kerken van het bisdom.
In de wereld van vandaag zijn geen roepingen meer. De novicen blijven weg. De bisschop die de handen moet opleggen, ziet niemand verschijnen. |
|
Toen pastoor Peters werd gewijd, waren er zo'n vijfendertig, nu één of niemand. De luister van het priesterschap is in rook opgegaan. Wat er achter verborgen zat, is gebleven: het kruis, de ruimte van de eenzaamheid, het alleen worstelen in de nacht van het geloof.
De Alphense pastoor heeft zich niet afgevraagd hoe de wereld van morgen zal zijn, om bij voorbaat zijn pastoraat, zijn arbeid en verkondiging daar naar te richten; hij kende maar één zorg: meer dan ooit trouw te blijven aan hetzelfde Credo, aan hetzelfde Onze Vader, aan dezelfde Tien Geboden en aan zijn mensen waarvoor hij veel meer heeft gedaan dan je redelijkerwijs verwachten kunt.
Hij hield vast aan de bedding van het oude geloof, niet uit koppigheid, maar eenvoudig omdat hij geen andere vaargeulen zag. Zulke mensen zijn kostbaar. Ik denk wel eens dat zijn vroomheid hem teveel uit de wind hield van de actuele strijdvragen van die tijd.
Zijn ontwapenende hartelijkheid schitterde zo duidelijk, dat niemand het ooit de moeite waard vond om hem als een bijzonderheid te noteren. Trouwens het was hem totaal onverschillig of anderen zijn eigenschappen erkenden. Over dit soort dingen dacht hij nooit na. Volgens mij, wilde hij vóór alles blijven wie hij was; een eenvoudige zoon van het Brabantse land, dat hem zo dierbaar was.
Hij was in alles en iedereen geïnteresseerd en las ontzettend veel. Die weetgierigheid begeleidde hem op al zijn wegen, die hij het liefst wandelend of per fiets aflegde.
De betrokkenheid met de Alphense gezinnen hield niet op bij de drempel van zijn pastorie. Hij kende iedereen met naam en toenaam.
Alphen heeft het voorrecht gehad een aantal jaren een man in hun midden te hebben van uitzonderlijke vroomheid. Hij kon uren aan het bed zitten van ernstig zieken. Lid was hij van ieder huisgezin zonder tot een enkel te behoren. Eigenlijk had hij maar één gebrek. Hij was te bescheiden en vroeg niets voor zichzelf. Dat was wel eens moeilijk voor mensen uit zijn directe omgeving die hem het allerbeste gunden. Hij leefde ontstellend sober.
En zo is hij ook gestorven. In de late namiddag van 21 februari 1947, toen hij één van zijn verst wonende parochianen wilde gaan voorbereiden op de grote reis naar de eeuwigheid.
Hij is nooit bij de stervende parochiaan aangekomen. Hij had inmiddels geboekt bij zijn eigen reisbureau waarvoor hij dag en nacht in touw was en waarvan hij bijna alle geschriften kende die er sinds tweeduizend jaar verschenen zijn.
|